Spaanse grammatica:
– het alfabet
– lidwoord, zelfstandig naamwoord en bijvoeglijk naamwoord
– persoonlijk voornaamwoord
– vervoeging regelmatige werkwoorden -ar/ -er/ -ir
– onregelmatige werkwoorden Ser en ir
– wederkerende werkwoorden (zich wassen)
– Gustar – leuk vinden
– Zijn: ser, estar
– of hay
Extra voor 4V: Verschil tussen “Qué” en “Cuál”
Geef een reactie